A.F.A.M. Wetzer, 27 juli 2007
De Postelstraat, die haar naam dankt aan het vroegere Refugiehuis van de Abdij van Postel, kent vele voorname huizen. Al zijn, op 'Huys van Boxtel' na, eerbiedwaardige namen als 'Het Casteel van Onsenoort', 'Het Wapen van Luik', 'De groote Sint Antonis' en 'De Calvarieberg' helaas verdwenen. Bekendste onder al deze aanzienlijke huizen was en is 'De Munt', op nr. 42, vooral ook gekend door zijn karakteristieke 'zeskante' torentje, dat zich samen met de intieme binnenplaats gemakkelijk laat bekijken tussen de spijlen door van het kloeke hekwerk dat de prachtige toegangspoort van een passende afsluiting voorziet. Het spoor van Postelstraat 42 gaat terug naar het einde van de vijftiende eeuw. Het achterhuis komt men vervolgens tegen in een schepenprotocol uit 1527. De naam van de toenmalige eigenaar Aelbrecht Proening van Deventher verklaart de vroegere naam: 'Huys van Deventher'. Een welgesteld man die al spoedig een naastgelegen pand aankocht en bovendien twee kleinere achterhuizen bijbouwde, over de Binnendieze heen. Al met al 'eene schoone, welgelegen adelijcke huys, erve, hoff ende achterhuys, opten Uijlenborgh uitkomende'. Het heeft dan ook een reeks van voorname bewoners gekend: burgemeesters en schepenen van de stad, de laagschout, de rentmeester der Staten van Brabant, de griffier van het Bossche Gerechtshof, enzovoorts. Van de echtgenote van de schatrijke raad en pensionaris Otto Copes, die dit huis in 1651 kocht, Vrouwe Josina Schade van Westrum, en haar vijf kinderen is nog een schilderij van de bekende Bossche schilder Van Thulden bewaard gebleven, dat zich thans in het Noordbrabants Museum bevindt, waar het tijdens de tentoonstelling over de Bossche woon- en leefdtuur van 1650 tot 1850 een vooraanstaande plaats inneemt. Na 1614 werd dit huis 'gemeynlijck genoempt de Munt'. Dat was nadat de toenmalige muntmeester, Nicolaas Bloemaerts, van de Mortel, waar de Munt voordien was gevestigd (op de plaats waar nu de synagoge gerestaureerd en wel mooi staat te zijn) naar de Postelstraat verhuisde. Tot 1627 of daaromtrent was dit de plaats waar de gezellen van de muntmeester, met sloven van schapenvel voor, 'koperen geld, tusschen de verschillende stempelingen, op het vuur in oude stormhoeden gloeiden, en de gloeiend heete munten in mandjes in de achtergelegen Diest neerlieten, om ze af te koelen'. Samen met het pand Postelstraat 42a, dat later ook door de toenmalige eigenaar, de bekende antiquair F. Mes werd aangekocht, is het complex in 1973 bijzonder fraai gerestaureerd, Zo fraai dat de huidige bewoner - die om redenen die de redactie heeft te respecteren anoniem wenst te blijven - weinig anders restte dan het 'gothieken' torentje | 47 |
op te knappen. Het voegwerk daarvan was dringend aan herstel toe en de stenen bovenrand was al bijna helemaal vergaan. Om een nieuw dak te kunnen aanbrengen moest het vijfhoekige torentje aan de bovenzijde zeshoekig gemaakt worden. De 'hop' die het torendak tot ver in de achttiende eeuw gesierd moet hebben, is bij die gelegenheid niet in ere hersteld. De bewoner: 'Ik heb er heel wat archieven op nagespeurd, maar meer dan vage beschrijvingen heb ik niet gevonden. Ik hoopte wat oude straatprenten te vinden. En tekeningen waren er al helemaal niet. Nu kun je wel allerlei knoppen verzinnen - het zal wel een soort ui zijn geweest - maar je moet reëel blijven'. Aan de andere kant was het niet zo moeilijk vast te stellen dat het torentje ooit een verdieping hoger moet zijn geweest. In de (achttiende-eeuwse) schuur staat een deel van de spil van de trap, terwijl op wat nu de hoogste verdieping van het torentje is, uitsparingen in de muur eveneens vertellen dat de trap vroeger doorliep. 'Ik wilde graag in een oud huis en in het centrum van de stad zitten. Uiteindelijk vond ik dit', prijst de tegenwoordige huisheer zich na ruim vier jaar nog altijd gelukkig. 'Het interieur zag er mooi uit. Daar heb ik heel weinig aan gedaan.' Bij de zijdeur, waardoor men vroeger de zaak van Mes binnenstapte, is een klein halletje gemaakt. De voorkamer, toen winkelruimte, fungeert thans heel royaal als werkkamer. De gang die vroeger in het twintig meter diepe pand naar achter heeft gelopen, is in het huidige patroon van warme tegelvloeren niet meer terug te vinden. De vroegere zitkamer, links achter, is nu keuken; de vroegere keuken, rechts achter, een mooie zitkamer met onder andere een grote laatgotische schouw die nu een prachtige open haard mag heten. Ook in de voorkamer verlevendigt een mooie oude schouw het voorname van het historische karakter van 'De Munt'. Boven de schouw in de woonkamer pronkt een flinke vide met fraaie balustrade. Lampnissen die daar nog te zien zijn, doen vermoeden dat er zich ooit een of meer bedsteden hebben bevonden. Van de woonkamer gaat een trap naar een kelder, die zich onder het inmiddels weer verzelfstandigde perceel Postelstraat 42a bevindt, maar - zeer tot genoegen van de huidige bewoner - bij 'De Munt' is blijven horen. In de wanden, negen en vijf meter lang, bevinden zich nissen waarin een aardige collectie oude gebruiksvoorwerpen, die zijn gevonden in de twee beerputten die het huis heeft gekend, aangevuld met enkele vondsten die de tuin heeft willen prijsgeven. De kelder is een ware expositie van schotels en schalen, potjes en kannetjes, glaswerk, wandtegeltjes, zwijnentanden, enz. 'niet allemaal gaaf, maar wel oorspronkelijk'. 'Het was natuurlijk vaak kapot als iets werd weggegooid, maar de attributen zijn - door toedoen van de heer Mes - zorgvuldig gereconstrueerd.' Vrij gaaf zijn daarentegen een stuk of tien Goudse pijpen, de langste met een steel van 49 cm, die tussen 1600 en 1780 gedateerd moeten worden. Het aardigst voor een huis dat vroeger Munt was, zijn de vier zogeheten 'cupellen', kleine ronde zeer poreuze bakjes, gemaakt van een mengsel van klei, hout- en beenderas, die werden gebruikt om het gehalte edelmetaal in een munt te controleren. Behalve naar de kelder hebben zich ook doorgangen tussen percelen Postelstraat 42 en 42a bevonden in de voorkamer, op de eerste verdieping en op de zolder. Maar de ruimte die Postelstraat 42 thans omvat mag nog altijd ruim bemeten worden genoemd. Met op de eerste verdieping twee voorkamers, een grote achterkamer met badkamer en een kleine achterkamer. Van de overloop voert een oude trap naar een immense zolder, waar oude balken en spanten puur geschiedenis ademen, zoals in de inpandige berging een oud stukje muur dat doet, dat piëteitsvol in het zicht is gelaten. De muren zijn zo dik dat gehorigheid in dit huis een onbekend begrip is. | 48 |
Bronnen | |
• | Archief afdeling Bouwhistone, Archeologie en Monumenten Gemeente 's-Hertogenbosch. |
• | A.F.O. van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van 's-Hertogenbosch, 3 dln. ('s-Hertogenbosch 1910). |
• | J. Mosmans en A.G.J. Mosmans, Oude namen van huizen en straten te 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1907). |
• | H.L. Janssen ed., Van Bos tot Stad. Opgravingen in 's-Hertogenbosch ('s-Hertogenbosch 1983). |
Het is een rustige straat met monumentale panden. Nog niet geheel verwinkeld, treffen we hier een mengeling van gebruiksfuncties aan: er wordt gewoond, gewinkeld en er bevinden zich kantoren in deze straat. Vandaag nemen we een kijkje achter nummer 42 van de Postelstraat. Het pand kennen we nu als 'de Munt' naar een functie die het gedurende tien jaar in de zeventiende eeuw heeft gehad. Oorspronkelijk bestond het uit twee gedeelten. Vanuit de Uilenburg, als u de achtergevel bekijkt, is dit nog steeds te zien. Het rechterdeel was in de zestiende eeuw eigendom van de koopman Aelbrecht Proening van Deventher, die ook schepen was in het Bossche stadsbestuur. Het linkerdeel was in het begin van de zestiende eeuw eigendom van Hendrik Pelgrom, de Bossche stadssecretaris. Hij verkocht zijn pand in 1527 aan Proening van Deventher. Deze Aelbrecht was een rijke koopman, die ondermeer in Antwerpen actief was. Hij heeft zeer waarschijnlijk de beide panden samengevoegd tot één gebouw. Daartoe bezat hij zeker de financiële middelen, want enkele jaren later, in 1632, kocht hij het kasteel Nieuw-Herlaar in Sint Michielsgestel als buitenhuis waar hij de zomermaanden door kon brengen. Dat deden vele rijke Bossche families: in de warme periode van het jaar woonden zij op het platteland en in de wintertijd keerden zij met hun gezin naar de stad terug. In 1554 overleed Aelbrecht en zijn weduwe verhuurde het pand aan Jacob Bacx, rentmeester van de Staten van Brabant in 's-Hertogenbosch en de Meierij. Deze financieel verantwoordelijke persoon zal waarschijnlijk altijd wel geld thuis bewaard hebben, hetgeen de reden was dat in 1571 200 Duitse soldaten die in de stad in garnizoenen lagen en kennelijk geen of onvoldoende soldij gehad hadden, '... die doore oft poirte van den huysinge met gewelt opengeloepen ...' en het pand plunderden. het pand droeg in die tijd de naam 'het huis van Vrouwe van Deventher'. Zij stierf in 1578 en haar erfgenamen verkochten het. De muntmeester Nicolaas Bloemaarts huurde in 1614 het pand. Sinds 1578 bezat de stad het privilege om eigen munten te mogen slaan. Vanaf 1614 gebeurde dat dus in dit pand in de Postelstraat. Weliswaar brak er twee jaar later en ook in 1617 brand uit, maar dit werd toegeschreven aan het feit dat er met open vuur gewerkt werd. Toch bleek dat Bloemaarts zich aan malversaties schuldig had gemaakt. Hij moest het veld ruimen en anderen namen zijn taak over. Op 16 november 1624 werden de ovens van De Munt definitief gedoofd en vanaf die tijd werden er geen munten meer geslagen in 's-Hertogenbosch. Maar aan die tien jaar ontleent het gebouw wel haar naam. Nadat het slaan van munten opgehouden had, werd het pand weer ingericht tot een woonhuis. De president-schepen (ongeveer de functie van burgemeester nu) Ploos van Amstel woonde er en in 1651 werd het verkocht aan Otto Copes. Toen werd het omschreven als 'eene schoone welgelegen adelycke huys, erve, hoff ende achterhuys, opten Ulenborch uytkomende'. Belangrijke families bleven er wonen en in het begin van de negentiende eeuw woonde er de arts P.J. van Berkel, die later burgemeester van 's-Hertogenbosch werd. In 1810, tijdens het bezoek van Napoleon aan 's-Hertogenbosch, moest Van Berckel de inkwartiering van het grote gevolg regelen. Bij hem logeerde in De Munt de graaf van Metternich. Van Berckel was het ook die aan Napoleon een petitie overhandigde wegens de slechte economische en financiële situatie van de stad. Hij verzocht met name de handel te bevorderen; ondermeer een kanaal vanuit de stad in zuidelijke richting zou gerealiseerd moeten worden. Een latere Bossche burgemeester, jhr. de Kuyper, woonde eveneens in De Munt. Toen deze in 1874 benoemd werd tot Commissaris des Konings in Limburg, werd zijn zoon de nieuwe bewoner. Deze jhr. mr. Jan de Kuyper was griffier aan het Gerechtshof. In het pand De Munt is thans een antiquariaat gevestigd. Het pand De Munt kent nog restanten uit de periode van vóór het een muntplaats werd. Het heeft een laatgotische geprofileerde natuurstenen toegangspoort en aan de binnenplaats een zeskante traptoren van baksteen met natuurstenen banden met korfboognissen. Het bovenste deel van deze traptoren is in de achttiende eeuw afgebroken, zoals ons de geschiedschijver Van Heurn meedeelt: 'het torentje, waarin de trap is, staat nog in zijn geheel, uytgenommen dat de knop boven hetzelve afgenoomen en plat gedekt is'. |
| 44 |
'De Munt'. Huis met ten dele laatgotische geprofileerde natuurstenen ingangspoort met ezelsrugboog waarop hogels en een kruisbloem. Aan de binnenplaats een zeskante traptoren van baksteen met natuurstenen banden, waarin korfboognissen met driepassen in hun boogveld. In keuken en achterhuis schouwen met natuurstenen wangen. Voorgevel aan de straat, naast de poort, eenvoudig, met schuiframen; gepleisterd. Van 1581 tot 1629 Munt. |
No. 42 Dit huis staat ter plaatse waar oudtijds twee huizen stonden; dat hetwelk Vischmarktwaarts stond, behoorde eerst toe aan Gerard van Mulsel, later aan Lambert Millinck, laagschout van den Bosch, die het verkocht aan Willem, zoon van Henrick Willemszn van Orthen en aan Jenneken, dochter van Johan Henrickszn de Lynther en weduwe van Marcelis, den zoon van denzelfden Henrick Willemszn van Orthen 1). Laatstgenoemde echtelieden hadden eene dochter Mechteld, die dit huis erfde en het ten huwelijk bracht aan haren man Jan, den zoon van Jan Hermanszn van Bergen en Maria 2).
Eerstgenoemde Jan van Bergen had van zijne vrouw twee zonen: Herman 3) en Marcelis, die 8 Maart 1532 (Reg. n° 143 f. 16) met toestemming hunner amitorum mr. Goijart van den Berge, priester en kanonik der parochiale kerk van Eindhoven en Jan Gevartszn die Potter, priester en beneficiaat
| 245 |
der St. Janskerk te den Bosch, alsmede met toestemming van Willem van den Berge, den vader van genoemden mr. Goijart, dit huis met erf, dat, zooals toen vermeld werd, eertijds stond tusschen dat van Henrick Goenen ex uno en dat van Jan van Ham ex alio en nu staat tusschen dat van Johanna weduwe van Lambrecht van den Kerckhoff en hare kinderen Vischmarktwaarts en dat van Aelbrecht van Deventher Vughterstraatwaarts en zich achterwaarts uitstrekt tot aan de Dieze, verkochten aan Bartholomeus die Mombair 4), zoon van Jan; deze verkocht het 4 April daaraanvolgende weder aan voornoemden Aelbrecht Proening van Deventher, die heer van Nieuw-Herlaer, koopman te en schepen van den Bosch was en zoon van Gerard en Elisabeth Ketelaers Aelberts dr 5). Het ander huis, dat Vughterstraatwaarts stond, had tot oudst bekenden eigenaar Jan van Ham; vervolgens den laagschout Lambert Millinck en voorts Petronella de Roover, vrouwe van de Nemelaer 6), dochter van Willem de Roover en douairière van Claes Oem van Bockhoven. De uitvoerders van haren uitersten wil, zijnde Egidius van Weert, priester, Willem van Bockhoven en Peter Pels, verkochten na haren dood dit huis aan mr. Henrick Pelgrom Gerardszoon, secretaris van den Bosch, die in 1514 overleed en de man was van Elisabeth, de dochter van Jan van Witmeer, schepen van den Bosch, door welk huwelijk hij een koude zwager werd van den Bosschen secretaris mr. Claes Kuyst 7) en van den Bosschen schepen Lambrecht de Wolff. 8)
| 246 |
Van laatstgenoemde echtelieden Pelgrom erfde dit huis hun zoon Frans Pelgrom, schepen van den Bosch, die het 24 December 1527 (Reg. n° 133 f. 589 vso), - als wanneer het omschreven werd als: huis, erf, plaats en achterhuis, staande in de Postelstraat tusschen het overig huis en erf, dat voorheen was van voornoemden Lambert Millinck en nu is van Joost, zoon van Jan Bloemaerts genaamd Metsers, ex uno en het huis, dat voorheen was van Willem van Poppel 9) en nu is van de kinderen van Jan, den zoon van Jan Hermanszn van Bergen, strekkende het zich achterwaarts uit tot aan de Dieze, - verkocht aan voorzegden Aelbrecht Proening van Deventher. Deze behoorde tot een geslacht, dat blijkbaar uit Deventer afkomstig was en in den Bosch, zooals ook hierna zal blijken, hoog in aanzien geraakte; oorspronkelijk was het Bruynincx geheeten. 10)
Aelbrecht Proening van Deventer, die alzoo door koop eigenaar was geworden van de beide hier bedoelde huizen, zal die tot een gemaakt hebben, zooals zij dit thans nog zijn. Hij bezat daartoe de middelen, omdat hij een zeer vermogend man was. Hij had zich dan ook kunnen veroorloven om behalve deze huizen den 19 October 1532 aan te koopen 11) het kasteel Nieuw Herlaer onder St. Michielsgestel, waarvoor hij in 1544 met zijnen broeder Henrick eene poort bouwde met dit opschrift: „Alberti et Henrici de Deventer fraternum opus 1544. Concordia."
In 1541 hield hij voor zijnen handel te Antwerpen verblijf.
Zijne vrouw was Anna Vyge, dochter van Jan Henrickzn en Maria Bolten; zij was eene Bossche van afkomst, daar toch haar vader in 1521 een huis in de Orthenstraat te den Bosch kocht (Reg. n° 221 f. 290 vso), dat hij in 1530 weder verkocht en in 1539 een huis aan den Hoogen Steenweg aldaar bezat. In 1545 waren geërfd in den Bosch Aleid wed. van Jan Vyge Junior en hare kinderen; in 1589 compareerde
| 247 |
voor Schepenen van den Bosch (Reg. n° 246 f. 96 vso) Emmelken, dochter van Maximiliaan Bardoul en huisvrouw van Jan Vyge, die dezelfde moet geweest zijn als de Jan Vyge Hendrikszn, die in 1603 gezegd werd soldaat onder den heer Grobbendonck in den Bosch te zijn, vermits zijne vrouw toen Emken geheeten werd. Anna Vyge schonk aan Aelbrecht Proening van Deventher geene kinderen. Wel had hij van eene bijzit eene bastaarddochter Susanna Proening van Deventher, die huwde met 1° Jan Winkelroy; 2° Hendrik Mallants.
In 1554 was hij reeds overleden. Vermoedelijk heeft zijne vrouw daarna het huis de Munt een tijdlang verhuurd aan Jacob Bacx Janszn 12), rentmeester der Staten van Brabant in het Kwartier van den Bosch, omdat vermeld staat, dat deze dit huis bewoonde. Van Heurn deelt op grond hiervan in zijne Beschrijving mede, dat dit huis het stamhuis der familie Bacx was, doch, zooals reeds uit het voorgaande gebleken zal zijn, ten onrechte; zou er van een stamhuis van die familie in den Bosch sprake kunnen zijn, dan is dat, blijkens hetgeen later in Dl II zal worden medegedeeld, in de Verwerstraat aldaar te zoeken.
Tijdens dat Jacob Bacx het huis de Munt in huur had, geschiedde daarmede volgens Cuperinus t.a.p. blz. 322 het volgende:
Den 9 September 1571 hebben de Duitsche soldaten, die binnen den Bosch in garnizoen lagen, ten getale van ongeveer 200, met geladen roers, brandende lonten, blancke swaerden, met een wagen met stroo en brandende toortsen, tsaemen eerst gestrecken van de mert aff tot die rentmeester Bacxs huysinge in de Postelstraet, die doore oft poirte van den huyse met gewelt opengeloepen en daer tgeweer uuyt den huyse gehaelt met noch meer andere dingen genomen, die zy noch wederom te brengen hebben 13).
| 248 |
In het laatst van 1572 en het begin van 1573 hield de Hertog van Medina Coeli, de opvolger van Alva, in dit huis zijn verblijf 14).
Anna Vyge, de weduwe van Albrecht Proening van Deventher, stierf omstreeks het jaar 1578. Van hare erven kocht daarop de helft van het huis de Munt, dat toen naar haar het huis van Vrouwe van Deventher werd geheeten, mr. Henrick Bloeymans, pandheer van Helvoirt, heer van Zwijnsbergen 15) en president-schepen van den Bosch 16). Hij kocht vervolgens 25 Januari 1580 (Reg. n° 229 f. 45) van Goyart van Eyck, heer van Zeelst (zoon van Roelof, heer van Blaardhem, Velthoven en Zeelst en Heylwich van Berckel), als man van Elisabeth Proening van Deventher, dochter van mr. Jacob, den broeder van Aelbrecht meergenoemd en Barbara Bacx, (dochter van Jan, den vader van den rentmeester Jabob Bacx hiervoren reeds genoemd), een vierde in dit huis, dat zijne vrouw geërfd had en dat in de daarvan gemaakte akte van verkoop aldus omschreven werd: een vierde in quadam porta, domo, area, vacua hereditate, dicta ledige plaetse, orto, canditorio dicto een bleyckvelt, domo posteriori, etc, sitis in Buscoducis in de Postelstraet inter hereditatem Lamberti Arntszn ex uno et inter hereditatem Jacobi Laurynszn ex alio, tendentibus a dicto vico, dicto die Postelstraet, ultra aquam, de Diese appellatam, ad quondam alium vicum, vulgo appellatum den Uylenborgh, vulgo appellata premissa Vrouwe van Deventher huysinge el quae premissa Albertus de Daventhria et domicella Anna Vyge, conjuges, post mortem reliquaverunt et de quibus porta, domo, area, vacua heredidate, orto, canditorio, domo posteriori una medietasad dominum et magistrum Henricum Bloeymans, dominum
| 249 |
de Helvoirt, utriusque juris licentiatum et jam president dominorum scabinorum in Buscoducis per prias spectabat, ut dicebant. Het overige een vierde in dit huis konden noch mr. Henrick Bloeymans noch zijne vrouw Elisabeth Lombaerts van Enckevoirt 17) bekomen, want mr. Gerard Proening van Deventher 18), die eerst schepen was van den Bosch en daarna burgemeester van Utrecht, wilde of kon hun dat part, dat hij van genoemden Aelbrecht Pr. van D. geërfd had, niet verkoopen. Het vruchtgebruik daarvan erfde na diens overlijden zijne tweede vrouw Emerentiana Wynants van Resant (dochter van Clarebout en Maria van den Heuvell), terwijl den blooten eigendom bekwamen zijne kinderen uit tweeden echt: Jacob, kapiteinkommandant van Loevestein, gehuwd met Christina Back genaamd van Wytfliet; Barbara; Josina, die huwde met Jor Marcus van Arckel en Emerentiana Proening van Deventher; nadat hunne moeder ten hunne behoeve van dat vruchtgebruik had afgestaan, verkochten deze kinderen 28 April 1611 het een vierde in dit huis aan de dochters van genoemde echtelieden Bloeymans, zijnde Maria Bloeymans en Johanna Bloeymans, erfdochter van Helvoirt en Zwijnsbergen, en echtgenoote van Erasmus van Grevenbroeck, heer van Mierlo; dit kwart werd aldus omschreven: een vierde gedeelte van een huysinge, gangelick genoempt het huys van Deventer, als te weten het vierde gedeelte der poorte, ledige plaetse, hoff, achterhuysinge ende alle die appendentien van dien, alsuytgang opten Uylenborch ende het screynwerck soo in de voorhuysinge als afterhuysinge ende brougebouwen, mitsgaders in de scilderye, tegenwoerdelijck daerinne wesende. Johanna Bloeymans, de echtgenoot van Erasmus van Grevenbroeck, heer van Mierlo, werd later uitsluitend eigenares van dit huis. Nicolaes Bloemaerts, muntmeester van den Bosch, liet toen zijne oogen vallen op dat huis, dat destijds bewoond werd door den sergeant-majoor van den Graaf van Hoogstraten, | 250 |
om het voor een muntgebouw aan te koopen; hij kocht het daartoe werkelijk aan, doch de koop werd weder verbroken en hij moest toen voor de munt naar een ander gebouw uitzien; hij huurde daarom daarvoor een deel van het Hof van Zevenbergen in de Keizerstraat, doch hij kon er geen munt in slaan, omdat in November 1613 Anthony Schetz, baron van Grobbendonck, de Koningsgezinde bevelhebber van den Bosch, die tegenover het Hof van Zevenbergen in het Keizershof woonde, het hem verbood op grond dat het uitoefenen van het bedrijf van de munt in dat Hof gevaar voor brand voor het Keizershof zoude opleveren. Bloemaerts kocht daarom voor de Munt wederom het huis van Vrouwe van Deventher aan, doch andermaal werd die koop verbroken, reden waarom hij in 1614 van Erasmus van Grevenbroeck dit huis voor een muntgebouw huurde tegen eenen jaarlijkschen huurprijs van fl 250, die later verhoogd werd tot fl 500 en tegen eene vergoeding van fl 260 aan den sergeant-majoor van den Graaf van Hoogstraten, omdat deze aanstonds het huis had te verlaten. Zoo werd dan eindelijk in het jaar 1614 dit huis de Munt, en kreeg het daarna den naam van de Munt, welke het sedert dien behouden heeft; een wapenbord, met de wapens van Albert en Isabella er op, werd er alstoen voor gehangen. Den 14 Januari 1616 brak er in het dak van dit huis een groote brand uit, waarvan het ontstaan werd toegeschreven aan de ovens der munt. Den 15 December van het volgend jaar brak er weder brand in uit, die aan dezelfde oorzaak werd toegeschreven, doch men twijfelde er nu aan of de brand daardoor wel was ontstaan, want het bleek, dat de muntmeester Bloemaerts zich aan malversatiën had schuldig gemaakt, zoodat hij de branden wel kon aangestookt hebben om zijne misdrijven niette doen uitkomen; wegens zijne malversatiën is hij alstoen uit zijne betrekking van muntmeester ontslagen en met verbeurdverklaring zijner goederen uit den Bosch gebannen. Cornelis van den Leemputte, die vroeger ook al muntmeester der stad den Bosch was geweest, werd toen zijn opvolger, wat deze bleef tot 14 Juni 1619, | 251 |
als wanneer Lieven van Craeywinckel, goudsmid te Antwerpen, in diens plaats werd benoemd; deze bleef dat tot 16 November, 1624, zijnde de dag, waarop de ovens dezer munt werden uitgedoofd; de munt zelve werd eerst op St. Jansdag 1626 gesloten, waarna bet huis de Munt, waarin zij toen nog gevestigd was, ter beschikking van deszelfs eigenaar werd gesteld, terwijl de stempels, waarmede in den Bosch munten geslagen waren geworden, vernietigd werden. Men vindt dit alles uitvoerig vermeld in het werk van F. Verachter Histoire monétaire de la ville de Bois le Duc p. 217 en vlgd. De munten, die in dit huis geslagen werden, hebben tot onderscheidingsteeken een boompje; enkelen daarvan zijn zeer zeldzaam, o.a. het een guldenstuk en de dubbele dukaton, welke laatste munt eenige jaren geleden voor fl. 55 aan het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant verkocht is; Jhr. M.A. Snoeck heeft de Bossche munten beschreven in de Handelingen van dat Genootschap van 1883/84, welke beschrijving ook nog gaven Alphonse de Witte in zijne Histoire monétaire des Comtes de Louva in, Ducs de Brabant en Baud de Jonghe in het Tijdschrift van het Ned. Genootschap voor Munt-en Penningkunde V. p. 321 en vlgd. Nadat dit huis had opgehouden de munt te zijn, is het den 10 November 1629 ingericht tot woning en stal voor den staatsgezinden Hertog van Bouillon. 19)
Erasmus van Grevenbroeck, de echtgenoot van Johanna Bloeymans, de voormelde eigenares van dit huis, had van haar onder anderen eene dochter Elisabeth van Grevenbroeck, die huwde met Joost Pieck van Tienhoven, heer van Zuilichem en bij schepenakte van den Bosch van 22 Augustus 1640, waarbij de nalatenschappen harer ouders werden gescheiden, voor haar deel kreeg het huis de Munt, dat toen aldus omschreven werd als: eene huysinge, poort, erffenisse ende achterhays, gestaen ende gelegen binnen dese stadt ter plaetse genoempt in de Postelstraet, die de heere President Ploos, (van Amstel) tegenwoordich in zijn gebruyck is hebbende.
| 252 |
Den 23 November 1651 verkocht zij dit huis aan Otho Copes, raad en pensionaris van den Bosch; het werd nu omschreven als volgt: eene schoone, welgelegen adelycke huys, erve, hoff ende achterhuys, opten Uylenborch uytkomende, met syne rechten ende toebehoorten, gestaen ende gelegen binnen dese stadt in de Postelstraet, gemeynlick genoempt de Munt, daerinne Joncker Johan van Roode tegenwoordelijck is woonende, tussen huyse ende erve der weduwe Diericx van den Velde (Vughterstraatwaarts) ex uno ende tussen huys ende erve van den heere Elias Donckers, licentiaet in de rechten (Vischmarktwaarts) ex alio, streckende van de gemeyne Postelstraet tot opten Uylenborch uytcomende.
Otho Copes, die met zijne afstammelingen volgens van Heurn Beschrijving gedurende meer dan eene eeuw eigenaar van dit huis bleef, had van zijne vrouw Josina Schade van Westrum 20) o.a. een zoon mr. Hendrick Copes, die in 1647 in de Waalsche kerk van den Bosch gedoopt werd en schepen van die stad was en eene dochter Henriette Maria Copes, welke 25 Juni 1703 huwde met mr. Frans Chatvelt, secretaris van den Bosch, wien zij dit huis ten huwelijk bracht; van hem erfde het hun zoon mr. Jacob Laurens Chatvelt, ook secretaris van die stad (Reg. n° 547 f. 15); deze huwde 1° in 1741 met Anna Catharina van Thienen, woonachtig te Berlicum en dochter van den ritmeester Arend van Thienen, heer van Berlicum en Middelrode en Barbara Bellous; 2° in 1749 met Cornelia van Gils weduwe van Jan Engelbert Oirzandt, baljuw en dijkgraaf van de Klundert; zijne beide huwelijken schijnen kinderloos te zijn gebleven, want van hem erfde de Munt zijne zuster Josina Aemelia Chatvelt, de vrouw van mr. Hendrik Aemilius van Panhuys, commissaris-instructeur van wege de Staten Generaal der Vereenigde Nederlanden te Maastricht. Deze droeg 27 Juli 1761 dat huis over aan zijnen
| 253 |
zoon mr. Frederik Hendrik van Panhuys, woonachtig te den Bosch, die het 20 Januari 1775 verkocht aan Cornelia Elisabeth van Wykerslooth, woonachtig aldaar, douairière van Gerard Theo door van Borssele, heer van Muyswinkel en eigenaar van het voormalig huis Ter Aa 21) onder Berlicum; hij was zoon van Pieter van Borssele en Margaretha, de dochter van Gerrit van Honthorst, drost van de stad en lande van Ravestein en Anna van der Dussen; hij overleed op het huis Ter Aa in 1765; zij stierf kinderloos te den Bosch 13 Juni 1776. Na haren dood verkochten 6 December 1776 hare erfgenamen, - zijnde Hendrik Willem van Wynbergen, heer van Bussloo, toen woonachtig te Venlo; Cornelis van Wykerslooth van Grevenmachern, wonende te Amsterdam; Hendrik Jacob van Wykerslooth, de latere heer van Weerdesteyn, wonende te Utrecht en Maria Johanna Charlotta van Kuykhoven, wonende te Utrecht, weduwe van Cornelis Caspar van Wykerslooth, in hare hoedanigheid van moeder-voogdes over hare minderjarige kinderen Frans Jan Caspar van Wykerslooth, den lateren heer van Eoyestein; Maria Elisabeth en Catharina Maria van Wykerslooth 22), - dit huis aan Petrus Josephus van Berckel, med. doctor te en later burgemeester van den Bosch. Van Heurn zegt in zijne Beschrijving dat het huis de Munt alstoen van buiten dezelfs oude gedaante meest behouden had, doch van binnen is het onderste gedeelte naar de hedendaagsche wyze verandert; het torentje, waarin de trap is, staat nog in zijn geheel, uytgenoomen, dat de knop boven hetzelve afgenoomen en plat gedekt is. Later werd dit huis het eigendom van den vermaarden Bosschen advokaat mr. Jan Hendrik Sassen, geboren te den Bosch 27 Mei 1785 uit het huwelijk van Hubertus Sassen, mr. zilversmid te den Bosch 23) en Antonetta Maria Ruwel en overleden aldaar 5 Mei 1830; zijne uitvoerige levensbeschrijving komt voor
| 254 |
in het werk van Coppens Nieuwe Beschrijv. van het Bisdom den Bosch II p. 338. Van diens erven werd dit huis gekocht door Jhr. mr. Eduard de Kuyper, eerst burgemeester van den Bosch, later Commissaris des Konings in Limburg; van dezen erfde het zijn zoon Jhr. mr. Jan de Kuyper, griffier bij het Gerechtshof te den Bosch, die er thans nog eigenaar van is. | 255 |
Noten | |
1. | Reg. n° 645 f. 284. |
2. | Deze echtelieden hadden behalve den zoon Jan nog deze kinderen: Jacob; Catharina, de huisvrouw van Jan van Bree; Heylwich, de huisvrouw van Frans van Elmpt Martinuszn; Elisabeth en Arnold, die in 1518 reeds was overleden met achterlating van onmondige kinderen (Reg. n° 115 f. 169), zijnde: Jan, Aerken, Henrick en Jacob. |
3. | Hy hield in 1544 te Antwerpen zijn verblijf. (Reg. n° 105 f 289). |
4. | Hij fondeerde in 1549 eene beneficie in de kapel van het H. Kruis te Vught, die blijkens J. Hezenmans De Commanderij te Vught blz. 37 op den weg naar het Buitengerecht aldaar stond. Schutjes t.a.p. IV. blz. 386. |
5. | Taxandria XVIII blz. 37 en vlgd. |
6. | Zij had dit kasteel in 1461 gekocht. Tijdschrift van Sassen I blz. 128. |
7. | Hij had van zijne vrouw Mechteld van Witmeer Jansdochter deze kinderen: Peterken, gehuwd met den notaris Symon Bacx Janszn en Margriet, huisvrouw van den gewandsnijder Jan van Emmerick Willemszn. |
8. | Taxandria XIII blz. 104, alwaar ook de genealogie van de hier bedoelde familie Pelgrom te vinden is. |
. | |
9. | Dit is een abuis, zooals zal blijken uit de beschrijving van het volgend huis sub j. |
10. | Reg. n° 104 f. 50 vso en 102 f. 326. |
11. | Reg. n° 143 f. 35. |
12. | Men zie over hem van Heurn Historie II blz. 46. |
13. | Id. Jac. van Oudenhoven l.c. blz. 151 en van Heurn. Historie II blz. 98. |
14. | R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen II blz. 877 en 878. |
15. | Dit adellijk huis zal zijnen naam ontleend hebben aan de famile Zweynnen, die in 1517 reeds te Helvoirt geërfd was (Reg. n° 113 f. 139 vso) en wier naam in verloop van tijd veranderd is in dien van Sweens. Vóór mr. Henrick Bloeymans was Willem Monicx, de zoon van den Bosschen president-schepen mr. Jan Monicx Sr, heer van Zwijnsbergen. |
16. | Men zie over hem Taxandria IV blz. 181 en volgd; Mr. C.A. Hermans Kronijken blz. XVII en blz. 546 en J. Hezenmans 's Bosch blz. 11. |
17. | Hij stierf 13 April 1584, zij 27 December 1600. |
18. | Mij was de broeder van Elisabeth Proening van Deventher, echtgenoote van Goijart van Eyck, heer van Zeelst. Men zie over hem Taxandria V p. 148. |
19. | R.A. van Zuylen de Stadsrekeningen II p. 1354. |
20. | Van hen werden in de Waalsche kerk te den Bosch behalve een zoon Henrick, deze kinderen gedoopt: 1648 Agatha Elisabeth; 1650 Guillaume; 1651 Gaspar; 1655 Amelia; 1658 Josina; 1668 Henriette Maria. |
21. | Men zie hierover Taxandria XVI blz. 238. |
22. | Zij huwde met Jean Jacques van Zuyien van de Haar, stamvader der thans nog levende van Zuylen's van de Haar. |
23. | Hij was de zoon van Jacob Sassen en Maria Anna Hermans. |
„De Munt”, Huis met ten dele laatgotische geprofileerde natuurstenen ingangspoort met ezelsboogrug waarop hogels en een kruisbloem. Aan de binnenplaats een zeskante traptoren van baksteen met natuurstenen banden, waarin korfboognissen met driepassen in hun boogveld. Voorgevel aan de straat, naast poort, eenvoudig, met schuiframen; gepleisterd. Van 1581 tot 1629 Munt. | 79 |
Op 3 februari 1578 verzoekt Jan de Leeuw aan het Bossche stadsbestuur kleine munten te moge slaan. De regeerders brachten dit verzoek over aan Brussel waar de regering zetelde. Op 18 juni van dat jaar gaf Philips II als hertog van Brabant hiertoe toestemming. Gouden, zilveren en koperen munten mochten in de hertogstad geslagen worden. Maar in hoofdzaak werden er kleine munten geslagen: de 'oirkens' (een kwart stuiver waard, gemaakt van één deel zilver op viert delen koper), 'negenmannekens'(een achtste stuiver, één deel zilver op twaalf delen koper) en 'penninxkens of moirkens' (één zestiende stuiver waard, één deel zilver op 24 delen koper). Het waren kleine munten, maar men kon in die tijd voor een stuiver een pond rundvlees of vijf haringen kopen. Een pond boter kosste drie stuivers en een pond kaas twee-en-een-halve stuiver.
Het was overheidsgeld wat geslagen werd, maar dit werd dikwijls uitbesteed aan particulieren. De muntmeester, een particuliere ondernemer dus, moest over geld beschikken om de nodige investeringen te kunnen doen. Per vervaardigde munt moest een bepaald gedeelte ('slijsgeld' geheten) als belasting aan de overheid betaald worden. Dàt waren de inkomsten van de overheid uit het slaan van deze kleine munten.
Jan de Leeuw sloeg munten in de Mortel tussen 1581 en 1589. Wegens de onrustige toestanden in het land (80-jarige oorlog) werden de werkzaamheden pas in 1591 hervat tot 1604 door Reinier van der Laer en Adriaan Fransen. Tussen 1606 en 1609 was Cornelis van den Leemputte muntmeester.
In 1613 werd Nicolaes Bloemaerts de nieuwe muntmeester. Hij huurde een pand in de Postelstraat. Wegens mogelijk brandgevaar had hij moeten verhuizen uit het vorige pand. Dat er wel degelijk brandgevaar was, bleek op 14 januari 1616, toen er brand uitbrak in de Munt. Het ontstaan ervan werd toegeschreven aan de ovens. Maar toen er op 15 december 1617 opnieuw brand uitbrak, begon men sterk te twijfelen. Er werden malversaties ontdekt en Bloemaerts werd ontslagen. Cornelis van den Leemputte werd weer muntmeester en bleef dat tot 1619, toen hij werd opgevolgd door Lieven van Craeywinckel uit Antwerpen. Enkele jaren later, op 16 november 1624, werden de ovens voor de laatste maal gedoofd en hield de Bossche muntslag op.
Dus tussen 1613 en 1624, slechts elf jaar, werden er onder leiding van drie verschillende muntmeesters in de Postelstraat, in het pand dat wij nu kennen als De Munt, munten geslagen. Deze munten werden voorzien van een boompje als onderscheidingsteken. Uit de rekeningen van de muntmeesters kan mem lezen hoe dat in zijn werk is gegaan. De gezellen van de muntmeesters droegen sloven van schapenvel om zich tegen de gloeiende munten en het hete vuur te beschermen. In oude stormhoeden werd het metaal verhit en daarna werden munten gestempeld. De gloeiende hete munten werden daarna in ijzeren manden in de achter het pand stromende Binnendieze neergelaten om af te koelen. Tienduizenden Bossche munten hebben hier dus hun 'doop' in de Binnendieze gekregen.
|
1578 |
Op 18 juni 1578 kreeg de stad toestemming van koning Philips om binnen haar muren te mogen slaan "oirkens", "negenmannekens" en "penninxkens of moirkens". Het waren munten, gemaakt van een legering van zilver en koper. Later was het de stad ook toegestaan om andere munten te vervaardigen van goud, zilver en koper. Van 1613 tot 1629 werden er hier in de Postelstraat munten geslagen.
Stegentocht 2
|
|
1616 |
Op 14 januari 1616 brak er brand uit in het dak van het huis, waarvan het ontstaan werd toegeschreven aan de ovens van De Munt. Maar toen er op 15 december 1617 wéér brand uitbrak werd men wantrouwend. En terecht: de muntmeester bleek zich schuldig te hebben gemaakt aan malversaties, zodat het vermoeden rees dat hij de brand zelf gesticht zou hebben om zijn knoeierijen te bedekken. Muntmeester Bloemaerts werd ontslagen, uit Den Bosch verbannen en zijn goederen verbeurd verklaard.
Stegentocht 2
|
1629 |
Kapittel 8De voormalige munt der Stad 's Hertogenbosch, toebehorende aan den Heer van Mierlo, ingerigt voor woning en stalling der paarden van den Hertog Bullon.
R.A. van Zuijlen, Inventaris der Archieven van de Stad
|
1865 | jhr. mr. E.J.C.M. de Kuijper (E.k. burgemeester dezer gemeente) |
1875 | L.P. van der Beek (O. luitenant-kolonel, chef van den staf in de 2e militaire afdeeling) |
1881 | jonkh. mr. J.L.E.M. de Kuijper (substituut griffier bij het gerechtshof) |
1908 | jhr. mr. J.L.E.M. de Kuijper (griffier gerechtshof) |
1910 | jhr. mr. J.L.E.M. de Kuyper (griffier gerechtshof) |
1928 | jhr. mr. G.E.F.J. de Kuijper |
1943 | mr. G.E.F.J. jonkh. de Kuijper (Griffier bij het Gerechtshof) |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 78, 79
Charles de Mooij en Aart Vos, 's-Hertogenbosch binnenskamers (1999) 22, 23, 79, 81, 82, 86, 87, 88, 90, 92, 93, 94, 95, 96, 97, 98, 99
Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst (1931) 192
Hans Willems e.a., De onderste steen boven (2000) 39-46